Rechter acht CCD bevoegd
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een tegen de CCD aangespannen beroep tegen een verleende vergunning. Aanleiding was dat een instellingsvergunninghouder zich niet kon vinden in de aan het besluit verbonden voorwaarde dat bij het verrichten van de dierproef dieren van beide geslachten in evenredige verhoudingen worden gebruikt.
De rechtbank stelt dat de Richtlijn 2010/63/EU zich niet verzet tegen de in het besluit opgenomen voorwaarde en dat deze past binnen de doelstelling van de Richtlijn om het aantal gebruikte proefdieren tot een minimum beperken. De rechtbank stelt bovendien vast dat de wetgever uitdrukkelijk de bedoeling heeft gehad de CCD de bevoegdheid te verlenen het aantal in voorraad gedode dieren in zijn ethische toetsing te betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat de CCD op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan zijn bevoegdheid en de CCD ook in de voorliggende situatie de voorwaarde mocht stellen. De rechtbank concludeert dat het besluit zorgvuldig is voorbereid en voldoende draagkrachtig is gemotiveerd.