NTS 20209246 De evolutie van cognitie bij koolmezen

Het gedrag van dieren is over het algemeen goed aangepast aan de omgeving waarin ze leven, omdat ze geleerd hebben welke omstandigheden voorspellen waar bijvoorbeeld voedsel te vinden is, of waar het gevaarlijk is. Maar omdat de leefomgeving van dieren verandert, moeten ze óók hun gedrag kunnen aanpassen, en in staat zijn nieuwe associaties te leren tussen de omgeving en zaken die essentieel zijn voor hun overleving. Zo kan een voedselbron uitgeput raken of een roofdier een nieuwe strategie ontwikkelen. Een individu moet dus in staat zijn om naar aanleiding van veranderende omstandigheden eerder geleerde associaties te negeren, en in plaats daarvan nieuwe informatie te onthouden en gebruiken. Dit noemen we ‘omleren’. Het omleervermogen van dieren is van groot belang om zich te kunnen aanpassen aan veranderingen in hun natuurlijke omgeving.
Niet alle dieren binnen een populatie zijn even snel in het omleren, en die variatie zorgt ervoor dat het omleervermogen aangepast kan worden aan verschillende leefomgevingen om de kansen op overleving en succesvolle voortplanting te optimaliseren. Het is echter onbekend hoe het omleervermogen evolueert. Om dat te onderzoeken moeten we weten of de snelheid van omleren van ouders op hun nakomelingen wordt doorgegeven, en welk functioneel proces de natuurlijke variatie in omleren veroorzaakt. Daarnaast moeten we weten of die variatie inderdaad gevolgen heeft voor de overlevings- en voortplantingskansen in een natuurlijke omgeving. We vermoeden dat overerfbare chemische veranderingen van het DNA daarbij een belangrijke rol spelen. In dit onderzoek zullen we daarom bepalen wat 1) de erfelijkheid is van het omleervermogen door een kunstmatig selectie-experiment uit te voeren, 2) hoe chemische veranderingen in het DNA voor variatie in de omleersnelheid zorgen door deze veranderingen te meten in een aantal dieren voorafgaand en na afloop van het selectie-experiment en 3) wat de gevolgen hiervan zijn voor overlevings- en voortplantingskansen in een natuurlijke populatie door een deel van de dieren uit het selectie-experiment vrij te laten en vervolgens te volgen in hun natuurlijke leefomgeving.

Met deze studie komen we erachter in hoeverre het vermogen van vogels om hun gedrag aan te kunnen passen aan veranderingen in hun leefomgeving erfelijk is, en wat het achterliggende functionele proces daarvan is. Het omleervermogen van dieren is van groot belang voor de mate waarin een soort zich weet aan te passen aan, deels door de mens veroorzaakte veranderingen van de leefomgeving, en daarmee van de overleving van die soort op de langere termijn.

In dit onderzoek wordt gewerkt met koolmezen.