NTS 2015121 Onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van een medicijn tegen infectie met influenza virus in muizen
Er is een medicijn ontwikkeld dat infectie met verschillende influenzavirussen kan tegengaan. Het medicijn bestaat uit een antilichaam dat verschillende influenzavirussen kan neutraliseren in zowel celkweek als in organismen. Dit antilichaam is hierdoor in staat om infectie met zowel milde en ernstig ziekmakende influenzavirussen te voorkomen. Naast deze preventieve behandelmethode is dit antilichaam ook inzetbaar om de virusproductie en ziekteverschijnselen in reeds geïnfecteerde personen te verminderen.
Recent is echter duidelijk geworden dat een dergelijke behandeling niet per definitie de beste bescherming biedt. In meerdere studies is aangetoond dat gevaccineerde proefdieren na infectie met influenza niet beschermd bleken en zelfs een verergerd ziektebeeld vertoonden t.o.v. niet gevaccineerde dieren. De oorzaak bleek te liggen in het feit dat de door het vaccin opgewekte antilichamen averechts werkten.
Dit fenomeen is beschreven voor meerdere virussen uit verschillende virusfamilies, maar is tot op heden nog niet aangetoond bij influenza in mensen. Om aan te tonen dat het ontwikkelde antilichaam niet bijdraagt aan het opwekken van dit fenomeen is er vanuit instanties die de werking van dit soort medicijnen beoordelen op aangedrongen om dit uit te zoeken in relevante (dier)modellen.
Het doel van het huidige project is tweeledig:
- is het te gebruiken antilichaam veilig, met andere woorden: wordt na behandeling geen verergering van het ziektebeeld gezien t.o.v. onbehandelde dieren
- welke dosis van het antilichaam nog effectief, met andere woorden: bij welke dosering kan het (de gevolgen van) een influenza infectie voorkomen.
Voor het beantwoorden van deze twee vragen zullen twee uitkomstparameters belangrijk zijn:
- de hoeveelheid virus in de longen
- de ernst van de ziekte
De eerste uitkomstparameter zal bepaald worden in een kortlopend deel van het hoofdexperiment, de tweede zal bepaald worden gedurende 14 dagen na infectie in het langlopende deel van het hoofdexperiment.
Voor het bepalen van het eindpunt van het kortlopende experiment zal op voorhand een voorbereidende studie uitgevoerd worden om te bepalen op welk tijdspunt na infectie het meeste virus in de longen aanwezig is.
De gemeten waarden van deze uitkomstparameters in de verschillende studies zullen antwoord geven op de hierboven beschreven doelstellingen.
Het onderzoek wordt uitgevoerd met muizen.